Achtergrondinfo aantal jonge mantelzorgers
Bron
De cijfers zijn gebaseerd op de studie Jongeren en Gezondheid die uitgevoerd wordt door de onderzoeksgroep Gezondheidsbevordering van de vakgroep Volksgezondheid en Eerstelijnszorg aan de Universiteit Gent. De methodologie van de studie uit 2018 is te vinden in deze fact sheetpdf bestand309.5kb.
Definities
Jonge mantelzorgers
Jonge mantelzorgers zijn kinderen die wonen bij een persoon met een langdurige ziekte of handicap. Een onderscheid wordt gemaakt tussen jonge mantelzorgers die thuis veel helpen (minstens vier uur per week) en jonge mantelzorgers die thuis niet of weinig meehelpen (minder dan vier uur per week).
Om de twee groepen jonge mantelzorgers te identificeren werd gebruik gemaakt van volgende vragen uit de HBSC-vragenlijst 2018:
- Is er iemand bij jou thuis (het gezin waar je de hele tijd of de meeste tijd doorbrengt) die langer dan drie maanden lichamelijk en/of psychisch ziek of gehandicapt is? Voorbeelden van ziektes en handicaps zijn: kanker, suikerziekte, hartziekte, depressie, verslaving, autisme, verstandelijke beperking. Geef voor de onderstaande personen bij jou thuis aan of er bij hen sprake is van een ziekte of handicap.
Ikzelf, mijn vader/moeder, mijn opa/oma die bij ons inwoont, mijn broer/zus, iemand anders die bij ons thuis woont
Antwoordmogelijkheden: ja, neen - Heb je thuis (het gezin waar je de hele tijd of de meeste tijd doorbrengt) taken en verantwoordelijkheden, zoals schoonmaken van het huis, een broer of zus helpen bij huiswerk of zorgen voor een ziek familielid?
Antwoordmogelijkheden: ja, neen
Als het antwoord op deze vraag ‘ja’ is, dan moet de volgende vraag beantwoord worden: - Gelieve in te schatten hoeveel uren per week je in de voorbije maand besteed hebt aan taken thuis
Antwoordmogelijkheden: minder dan 1 uur, ongeveer 1 uur, ongeveer 2 tot 3 uur, ongeveer 4 tot 5 uur, ongeveer 6 tot 7 uur, ongeveer 8 uur of meer.
Voor de berekening van het al dan niet wonen bij een persoon met een langdurige ziekte/handicap werd geen rekening gehouden met de antwoordcategorie ‘ikzelf’ uit vraag 1. Wanneer bij minstens één van de overige antwoordmogelijkheden ‘ja’ werd aangekruist werd aangenomen dat de jongere woont bij een persoon met een langdurige ziekte of handicap. Vervolgens werd de groep van jongeren die woont bij een persoon met een langdurige ziekte/handicap opgesplitst in twee groepen: zij die tot 3 uur taken per week opnemen en zij die wekelijks 4u of meer taken opnemen.
Achtergrondkenmerken
Het geslacht is gebaseerd op volgende vraag uit de HBSC-vragenlijst 2018:
Ben je een jongen of een meisje?
Antwoordmogelijkheden: jongen, meisje.
De leeftijd is gebaseerd op volgende vragen uit de HBSC-vragenlijst 2018:
- Welke maand is het vandaag?
Antwoordmogelijkheden: Februari, Maart, April, Mei, Juni - In welke maand ben je geboren?
Antwoordmogelijkheden: januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november, december - In welk jaar ben je geboren?
Antwoordmogelijkheden: 2001, 2002, 2003, 2004, 2005, 2006, 2007, 2008, 2009, 2010, ander
De leeftijd is het tijdstip van de bevraging (jaar en maand) min het tijdstip van geboorte van de jongere (jaar en maand). Voor het indelen in leeftijdsgroepen werd aangenomen dat een jongere hoogstens zes maanden van een bepaalde leeftijd afwijkt.
Het bepalen van herkomst is gebaseerd op volgende vragen uit de HBSC-vragenlijst 2018:
- In welk land ben je geboren?
Antwoordmogelijkheden: België, Frankrijk, Nederland, Italië, Marokko, Polen, ander land (vul in): - In welk land is je moeder (of de partner van je vader) geboren?
Antwoordmogelijkheden: België, Frankrijk, Nederland, Italië, Marokko, Polen, ander land (vul in): - In welk land is je vader (of de partner van je moeder) geboren?
Antwoordmogelijkheden: België, Frankrijk, Nederland, Italië, Marokko, Polen, ander land (vul in):
Op basis van de antwoorden op deze vragen werden drie groepen onderscheiden:
- ‘Belgische herkomst’: de jongere zelf en beide ouders zijn in België geboren
- 'Eerste generatie buitenlandse herkomst’: de jongere is zelf in het buitenland geboren
- 'Tweede generatie buitenlandse herkomst’ de jongere is in België geboren en één of beide ouders zijn in het buitenland geboren
Het gezinstype werd bepaald op basis van volgende vraag uit de HBSC-vragenlijst:
Vul deze vraag in voor het gezin waar je de hele tijd of de meeste tijd doorbrengt en duid de mensen aan die daar leven. Je mag meerdere antwoorden aanduiden.
Antwoordmogelijkheden: moeder, vader, partner van vader, partner van moeder, pleegezin of opvangtehuis, bij iemand of ergens anders (bv. broer/zus of grootouders)
Voor het weergeven van de resultaten werden jongeren die wonen bij hun moeder en vader ondergebracht in de groep ‘tweeoudergezin’. De overige gezinssituaties werden ondergebracht in ‘niet-tweeoudergezin’.
Het werken van de ouders werd bepaald op basis van volgende vragen uit de HBSC-vragenlijst:
- Heeft jouw vader (of de partner van je moeder) werk?
Antwoordmogelijkheden: ja, neen, ik weet het niet, ik ken deze persoon niet/zie deze persoon nooit - Heeft jouw moeder (of de partner van je vader) werk?
Antwoordmogelijkheden: ja, neen, ik weet het niet, ik ken deze persoon niet/zie deze persoon nooit
Voor het weergeven van de resultaten werd enkel rekening gehouden met de ‘ja’ en ‘neen’ antwoorden.
De onderwijsvorm werd bepaald op basis van volgende vraag uit de HBSC-vragenlijst:
- Aan leerlingen uit het secundair onderwijs werd gevraagd: Welke onderwijsvorm volg je? Antwoordmogelijkheden: A-stroom, B-stroom, Algemeen secundair onderwijs (ASO), Kunst secundair onderwijs (KSO), Technisch secundair onderwijs (TSO), Beroeps secundair onderwijs (BSO). Voor de analyses werd het kunst secundair onderwijs (KSO) en het technisch secundair onderwijs (TSO) samengenomen.
- Aan leerlingen uit het 5e en 6e lager onderwijs werd gevraagd: In welk jaar zit je? Antwoordmogelijkheden: vijfde, zesde. Bij de resultaatrapportering worden jongeren uit beide leerjaren samengevoegd tot lager onderwijs.
Interpretatie van de resultaten
De weergegeven cijfers zijn schattingen van de populatiepercentages op basis van surveydata. Deze schattingen situeren zich binnen een onzekerheidsmarge of interval. Deze intervallen werden omwille van de leesbaarheid van de tekst niet weergegeven. Wanneer het verband tussen twee kenmerken werd berekend, werd telkens een Chi-kwadraattest of ANOVA-test uitgevoerd. Wanneer bij deze associatiemaatstaven p>0.05 werd dit in de figuren aangegeven met het label ‘ns’ (niet significant).
De voorgestelde percentages zijn gewogen om te compenseren voor de onder- of oververtegenwoordiging van bepaalde groepen waarbij rekening werd gehouden met: geslacht, leerjaar en onderwijsvorm.